Vuur voorziet ons van fantastische dingen. Vliegvakanties, vloerverwarming, vlees van de grill, maar ook je trouwring, je lievelingsboek, koffie - probeer iets te bedenken dat nĂĂ©t is geproduceerd door een vuurvretende machine. Maar onze gretige verbranding leidt ook tot nachtmerries: de opwarming van de aarde met alle ellende daarbij. Uit zo'n tegenstelling kan grote literatuur voortkomen. Tommy Wieringa neemt, zes jaar na zijn laatste roman (De heilige Rita uit 2017), de toorts op met Nirwana, een roman over het wereldvuur, misschien wel het grootste thema van onze tijd.
Navenant groot is het werk. Bijna vijfhonderd pagina's ideeën over de gevaren van ons ongebreidelde verlangen naar vuur, het kapitalisme dat aan de oorsprong ligt van de exploitatie van de aarde, over de verbrandingsmachine die koste wat kost moet blijven draaien, maar ook over nationalisme, libertarisme, de infantilisering van de samenleving, en over scheppingsdrang, kunst en cultuurmarxisme. Wieringa's visie hierop is verpakt in het comebackverhaal van kunstschilder Hugo Adema, een telg van de gefortuneerde familie Adema. Zij zijn rijk geworden met olieboorplatforms op zee, uitgevonden door grootvader Willem (gebaseerd op offshore-ondernemer Pieter Schelte Heerema). Hij nam als fanatieke SS'er deel aan Operatie Barbarossa en ontpopte zich na de oorlog als een even fanatieke zakenman.
Ook qua stijl schuwt Wieringa het grootste gebaar niet; ronkende zinnen, Latijnse spreuken en obscure culturele referenties. Echt zo'n boek, kortom, waar mensen vol ontzag 'totaalroman' over fluisteren, intimiderend in opzet en ambitie. De openingsscène, waarin een jonge Hugo bij het zwembad een veelbetekenend moment beleeft met zijn grootvader, belooft van alles: geheimen, een duistere geschiedenis, jeugdtrauma, problematische familiebanden - top.
Steengoed is ook de scène waarin de 100-jarige grootvader tijdens een familiediner moeizaam opstaat om een speech te geven en vervolgens niets anders doet dan iedereen indringend aankijken. Met dat overrompelende zwijgen wordt alles gezegd: zolang Willem Adema ademhaalt, is hij de baas en zolang hij de baas is zal er gezwegen worden. De familie weet best dat opa een nazi was, en geen kleintje ook, maar niemand die erover rept. Dat tot ergernis van kleinzoon Hugo, die besluit onderzoek te doen naar zijn grootvader. Diens oorlogsverleden inspireert hem en na een depressieve periode slaat hij weer aan het schilderen. De lezer volgt hem in die creatieve wederopstanding.
Hugo Adema doet sterk denken aan Maris Coppoolse, hoofdpersonage uit Zwarte schuur van Oek de Jong; beiden zijn succesvolle maar tobberige kunstenaars, stiekem ook ontzettende macho's, omringd door mooie vrouwen en mooie spullen, mannen die uit de losse pols stieren tekenen, vissen grillen en zielsalleen lange autoritten maken. Én rondlopen met een geheim dat erom smeekt op doek te worden gezet.
Het verschil is dat Maris diep doorleefde jeugdervaringen heeft waaruit zijn kunstenaarschap overtuigend voortkomt. Bij Hugo ontbreekt zo'n achtergrond. Er wordt wel over zijn jeugd verteld - de enge opa, de agressieve tweelingbroer, de kille moeder en de lieve gouvernante, ze worden doelgericht afgevinkt - maar toch lijken de beschrijvingen niet zo veel met Hugo te maken te hebben. De lezer kan op rationeel niveau bedenken dat hij geen vrolijke jeugd heeft gehad, maar er is geen diepere psychologische verbinding met Hugo's persoonlijkheid voelbaar.
Dat komt, denk ik, doordat het Wieringa stiekem niet om Hugo te doen is, maar om al de voornoemde ideeën die hij via Hugo wil vertellen. Je voelt dat de interesse van de schrijver bij zijn grote thema ligt en niet bij het personage. Hugo is daardoor een onbezield literair karakter geworden. Hij heeft uiteraard gedachten, herinneringen, verlangens en emoties maar ze volgen elkaar rechtlijnig op, het ene maakt geruisloos plaats voor het volgende, niets grijpt in elkaar en dus ontstaat er ook geen holistisch geheel waarop een overtuigende persoonlijkheid gebouwd kan worden.
Dat zie je ook in Hugo's houding jegens zijn familie: afstand, kilte en minachting van begin tot eind. Er is nauwelijks variatie in zijn gevoel, het is en blijft hatelijk. Het maakt in die zin dus ook niet uit wat voor gesprekken hij met zijn familieleden heeft, welke geheimen hij ontdekt, welke ontboezemingen hij aanhoort - zijn houding blijft statisch. Gedoe-in-de-familie is literair gezien al snel interessant, omdat er zo veel frictie-potentie is: de kracht van een bloedband, onvoorwaardelijke loyaliteit, rivaliteit tussen de kinderen, enzovoorts. Maar in Nirwana wringt er niets. De liefde is over, het geheim bekend, de familiebanden bekoeld, het geld verdiend, het succes behaald en dat is dat. Zoiets wordt op den duur langdradig.
Het moralistische, half-ironische commentaar van Hugo op zijn omgeving brengt ondertussen de urgentie niet terug. Want waarom zou je luisteren naar een hypocriet? Hugo heeft geen bezwaar het geld uit te geven dat zijn nazi-familie op verachtelijke wijze heeft verdiend: hij heeft een enorm grachtenpand, een Jaguar met V8-motor en een huis op Ibiza, 'in een opwelling gekocht'.
Niets tegen hypocriete hoofdpersonages overigens, dat zijn meestal de leukste, en ik neem aan dat Wieringa hier bewust voor gekozen heeft. Maar je verwacht op den duur wel wat reflectie, een moment waarop de hoofdpersoon zich bewust wordt van zijn houding. Want pas dán kan er iets in beweging komen, pas dan kan er een keuze worden gemaakt: de hoofdpersoon besluit te veranderen, of niet. Wát hij kiest doet er niet toe, maar de keuze zelf is essentieel voor de ontwikkeling van het personage en daarmee voor boeiende literatuur. Begrijpelijk wel dat Hugo dit punt nooit bereikt: hij heeft te weinig identiteit om op te reflecteren.
Als om hiervoor te compenseren wendt Wieringa een opmerkelijk masculien proza aan. Een vuurtje om visjes op te grillen doet Hugo denken aan een 'oudtestamentische offerplaats'. Het optillen van een baby lijkt op 'kinderroof'. Een verbroken relatie: 'zijn koninkrijk verspeeld'. Een passerende tram: 'gezichten, oplichtend achter de ramen, geluidloos schreeuwend om hulp'. En als Hugo buiten met zijn vriendin vrijt 'paren' ze, 'als de dieren des velds'.
De dialogen bestaan daarentegen juist uit krampachtig 'normale' zinnetjes en woordjes. ''Jullie zijn niet hetzelfde, verdorie', mopperde ze.' 'Leg me dat eens uit, goede vriend.' 'Allemachtig.' 'Maak je nog een koffietje voor me.' 'Ach jee.' 'Altijd nog een ladies man hè?' Hugo's vriendin (bloedmooi model, mager maar met een gezonde eetlust, heel goed in pijpen): 'Ik ben heel preuts, alleen niet in bed', en na een uitgebreide lunch: 'dat krijg je als je me sufneukt'.
De titel van de roman, Nirwana, betekent uitdoving en dat is precies wat er met het verhaal én de interesse van de lezer gebeurt - alsof Wieringa het zo bedoeld heeft. De beloften van het begin worden nooit ingelost. Al is zijn onderliggende aanklacht wél sterk. Vuur heeft de geschiedenis gevormd, laat Wieringa zien. Lang hebben we ons er meester over gewaand, inmiddels zijn we er compleet afhankelijk van. Zelfs onze literatuur, toont hij met deze roman ironisch genoeg aan, kan niet zonder vuur.
De Bezige Bij; 464 pagina's; € 29,99.
Verberg tekst