Roman. Nobelprijswinnaar John Steinbeck was een heimatschrijver. En wat voor een. Dat bewijst zijn vergeten roman Aan een onbekende god.
John Steinbeck (1902-1968) is zo'n schrijver die iedereen wel kent maar op wiens boeken een respectabele hoeveelheid stof is neergedaald - een beetje zoals bij ons Stijn Streuvels een naam is maar je ziet hem zelden in de etalage van een boekhandel. Je kan natuurlijk niet om Steinbeck heen, zeker niet als Amerikaan. Sterren als James Dean en Henry Fonda schitterden in Steinbeck-verfilmingen. Tieners lezen hem nog altijd op school, en zonder Steinbecks De druiven der gramschap zouden die nog minder weten over de trek van arme boeren naar Californië tijdens de Dust Bowl-jaren dan ze nu doen. Steinbeck hoort bij het Amerikaanse landschap, als Coca-Cola en Route 66, maar het landschap maakte hem ook tot schrijver.
Honderd mijl ten zuiden van San Francisco, van Monterey over de Salinasvallei tot Big Sur, ligt wat in toeristische gidsen wordt aangeduid als Steinbeck Country. Het is - of was ooit - een paradijs op aarde: vruchtbaar land, vriendelijke heuvels, diepgroene naaldbossen, een baai vol sardines en zeeotters. Steinbeck werd er geboren en groeide er op, beroemde romans als Ten oosten van Eden en Van muizen en mensen spelen zich hier af. Toen de schrijver op het einde van de jaren 40 met een nieuwe vrouw naar het oosten verhuisde, kwam dat zijn geluk noch zijn werk ten goede. Steinbeck wàs Californië, zijn ziel werd ernaar gezogen, zijn meest lyrische passages zingen de lof van dit landschap, 'groen en goud en geel en blauw'. Hij was een heimatschrijver in de beste zin van het woord.
Nergens is dat duidelijker dan in Aan een onbekende god (1933), een vroege, vergeten roman. De jonge Steinbeck zwoegde er vijf jaar lang op, langer dan hij zou doen op een monumentaal epos als Ten oosten van Eden. En zie, op deze pagina's komt iets heidens en donkers tot leven. Hier is het land als een koorts en een delirium, een 'droombeeld dat zich zou oplossen in een droge, stoffige morgen'. En het is de jonge boer Joseph Wayne die er, in de pioniersjaren aan het begin van de twintigste eeuw, door betoverd wordt.
Verdorvenheid
Wayne, de jongste van drie broers, vertrekt van zijn geboortegrond in Vermont naar het verre, vruchtbare Westen, om er land voor zichzelf te claimen. In de afgelegen vallei van Onze Lieve Vrouw wordt hij gegrepen door de hartenklop van het land, door het mysterie van het omliggende woud. 'De eindeloze groene hallen, portalen en alkoven leken een betekenis te hebben, even duister en veelbetekenend als symbolen van een eeuwenoude godsdienst.' In Joseph, die doelloos door het leven slaapwandelde, wordt een passie wakker die niet meer zal doven. Hij bouwt een boerderij onder een prachtige oude eik, trouwt met onderwijzeres Elizabeth en nodigt zijn broers uit op de ranch. Maar het land blijft zijn grote liefde, hij behoedt het voor indringers en onder zijn zorgen groeit en bloeit het. 'Hij sprak met de goedkeuring van het gras, de aarde, de wilde dieren en de huisdieren, hij was de vader van de boerderij.'
Al is er nog een andere vader - de geest van Josephs overleden vader die in de grote eik gevaren is. Joseph bidt en offert aan de boom, hij communiceert met de geesten van de aarde zoals de plaatselijke indianen dat ook deden. De ziel van het land troost hem, mensen met al hun religieuze geboden en verboden en hun persoonlijke besognes zijn hem vreemd. 'Wat hier leeft is werkelijker dan wij zijn', verklaart hij aan zijn vrouw. Maar als hij zijn pasgeboren zoon aan de boom wil opdragen, is voor zijn streng protestantse broer Burton de maat vol. Burton wil de heidense 'verdorvenheid' van Joseph voor eens en altijd uitroeien. Hij zet daarmee een serie gebeurtenissen in gang die de familie verscheuren en de vallei achterlaten als een 'afgekloven karkas' - ten prooi aan een droogte die de oude indianen zich van vroegere noodlotsjaren herinneren.
Vrijage
Steinbeck gaat volkomen op in de transcendente werkelijkheid waarin Joseph Wayne leeft. Via de ogen, spieren en zenuwen van de jonge boer beleeft hij een vrijage met het landschap die hij later nooit meer zo ongeremd zou verwoorden. Hier zegt Joseph dat als hij zelf zijn koeien kon dekken hij niet zou aarzelen, hier denkt zijn vrouw dat ze meer van haar man zou houden 'als hij maar het lichaam van een paard had'. Hier is alles één, dieren en landschap en mensen, gevangen in de kortstondige vreugden en de tragiek van een eeuwige kringloop. Hier hoor je de echo's van heidense druïden, van Griekse mythen, van de Bijbelse Kaïn en Abel.
Dat de intensiteit van deze roman afketste op het publiek, dat het in de depressiejaren meer neigde naar verhalen van hoop en medemenselijkheid - dat is te begrijpen. Steinbeck zou zich daar ook naar plooien, bewust of onbewust. Hij zou de chroniqueur worden van die jaren 30, met zijn portretten van boeren op zoek naar een beter bestaan, van de kleurrijke visserswijk Cannery Row, van zijn eigen familie in de drie generaties Trask in Ten oosten van Eden. Zijn dialogen werden levensechter, zijn emoties minder woest. Hij bleef de schrijver van Amerikaans natuurschoon, en van de band van de mens met het landschap, maar hij deed dat op een manier die paste in de canon - of die beschaafd genoeg was om in die canon te passen.
Een heimatroman als een heidens gebed paste daar minder in. Maar durf, ambitie, de levenskoorts van een jong veulen, die vind je nog altijd in Aan een onbekende god.
(Herziene) vertaling door E.D. Veltman-Boissevain, Bint, 277 blz., 18,95 € (e-boek 8,95 €). Oorspronkelijke titel: 'To a god unknown'.
Verberg tekst