Uit twee beroemde romans van de Britse schrijver Graham Greene blijkt dat diep in onze cultuur onze ideeën over liefde en God zo met elkaar verbonden zijn dat we geen 'doodgewone slechte menselijke liefde' kunnen accepteren.
Een wereldberoemde architect, Querry genaamd - zo beroemd dat hij door buitenstaanders de Querry wordt genoemd - reist incognito naar de binnenlanden van Congo om daar in een leprozerie te gaan werken. Het liefst zou hij vuile verbanden wassen, maar al snel wordt hij herkend en neemt hij met tegenzin andere taken op zich die meer te maken hebben met zijn beroep. Zijn verblijf in Congo eindigt noodlottig.
Ruwweg is dit de samenvatting van Graham Greene's roman Een opgebrand geval ( A burnt-out case). Een man probeert zijn verleden te ontvluchten, reist daarom naar het einde van de wereld, maar tevergeefs, het verleden is sneller; J.M. Coetzee noemt dit een 'basale verhaallijn' waarop veel romans zijn gebaseerd.
Inderdaad lijken wij niet genoeg te kunnen krijgen van verhalen over mensen die tevergeefs pogingen doen om hun verleden te ontvluchten. Met de nadruk op het woord 'tevergeefs'.
Mij lijkt de intuĂŻtie gerechtvaardigd dat onze fascinatie voor die verhaallijn te maken heeft met ons verlangen om in een rechtvaardig universum te leven; als het eigen verleden de mens inhaalt, is hij ingehaald door de rechtvaardigheid.
Of een universum waarin het niet lukt je eigen verleden te ontvluchten per definitie rechtvaardig is, is echter de vraag. Misschien heeft ons verlangen naar deze basale verhaallijn in werkelijkheid meer te maken met een verlangen naar straf dan naar rechtvaardigheid. Straf en rechtvaardigheid worden dikwijls met elkaar verward.
Het is deze verwarring die Querry en andere personages in Een opgebrand geval parten speelt. Het verlangen om straf te krijgen, boete te doen - Querry is een ongelovige met een groot verlangen naar boetedoening - moet wel te maken hebben met hoop op rechtvaardigheid, althans met de wens om een eind te maken aan onrecht, om een poging te doen dat onrecht te herstellen, al was het maar symbolisch; is dat niet het wezen van het boete doen?
Verwarring
Zoals vaker draagt liefde bij aan de verwarring. Waar straf opduikt, is liefde nooit ver weg. Sterker nog, de liefde doet zich soms met sardonisch genoegen aan ons voor als straf, net als de gift van het leven zelf trouwens.
In het universum van Greene gaan straf en God hand in hand. Straf, liefde en God, een onlosmakelijke drie-eenheid, en waar het een begint en het ander ophoudt is, zeker bij deze schrijver, moeilijk te zeggen.
Liefde voor God en liefde voor een individu zijn bij Greene ook al moeilijk van elkaar te onderscheiden. Greene lijkt de gedachte dat je van een mens kunt houden zonder tegelijkertijd ook van God te houden hoogmoedig te vinden; het ene is een voorwaarde voor het andere. Het zou te makkelijk zijn dit uitsluitend te wijten aan Greene's katholieke obsessies. Ik meen dat Greene iets op het spoor is, namelijk dat diep in onze cultuur onze ideeën over liefde en God zo met elkaar verbonden zijn dat we niet in staat zijn om, ik citeer nu uit een andere roman van Greene,Het einde van de affaire ( The end of the affair), 'doodgewone slechte menselijke liefde' te accepteren.
Wat maakt het ons zo moeilijk de doodgewone slechte menselijke liefde, de bezoedelde en onvolmaakte variant, te accepteren? Volgens mij heeft dat te maken met ons verlangen naar rechtvaardigheid. Misschien ook met ons verlangen naar het onbezoedelde, maar is het onbezoedelde, het onschuldige, niet dat wat bij uitstek rechtvaardig is? Of op zijn minst wat zich aan gene zijne van recht en onrecht bevindt?
Ja, wij verwachten dat liefde rechtvaardig is. Geld moet worden herverdeeld om aan al te grote ongelijkheid een einde te maken, maar er is vrijwel niemand die liefde wil herverdelen om aan ongelijkheid op dat gebied een einde te maken. Terwijl het toch duidelijk is dat ook daar intense ongelijkheid heerst. De een wordt bedolven onder liefde, of wat zich als liefde voordoet - wij mensen zijn niet goed in staat liefde en wat zich als liefde voordoet te onderscheiden - de ander krijgt niets.
Uit het feit dat vrijwel niemand met zoveel woorden klaagt over de onrechtvaardigheid van de liefde en wel over de onrechtvaardigheid van het geld maak ik op dat wij een - misschien moet je zeggen ingeboren - vertrouwen hebben dat de liefde goed en rechtvaardig is. Dit vertrouwen in de liefde doet denken aan het godsbeeld van gelovigen. Zoals de gelovigen zich niet of slechts met grote moeite een God kunnen voorstellen die niet goed is - veel theologische problemen zouden zijn opgelost als wij een onverschillige of boosaardige God zouden accepteren - zo kunnen zelfs de meest geseculariseerde mensen niet in de slechtheid van liefde geloven.
Net als Sarah in Het einde van de affaire kan Querry de slechte menselijke liefde niet accepteren. Niet omdat maatschappelijke conventies tussen hem en de liefde staan zoals bij Sarah - een andere basale verhaallijn overigens - maar omdat hij het geloof in de slechte menselijke liefde heeft verloren. Kennelijk vereist zelfs die liefde geloof.
Op het eind van Een opgebrand geval citeert de overste van de leprozerie Pascal, dat een man die naar God begint te zoeken hem al gevonden heeft, en hij voegt eraan toe dat dat misschien ook wel voor de liefde geldt. Voor het geval we het nog niet begrepen hebben dat die twee hetzelfde zijn.
Seksuele jaloezie
De overste hoopt met het aforisme van Pascal te troosten en gerust te stellen. Maar Querry is dood, vermoord door een jaloerse echtgenoot die overspel zag waar geen overspel was. Seksuele jaloezie is dikwijls de motor van het plot bij Greene, alsof hij wil zeggen dat die jaloezie en de energie waarmee zij gepaard gaat de dubbelzinnige motor van het leven is.
Zolang wij de dood niet als redding en troost zien, zit er iets cynisch in het citaat van Pascal, althans in deze context. Querry was beter af geweest als hij minder hard had gezocht, als hij misschien helemaal niet begonnen was te zoeken.
Er zijn meer aanwijzingen in de roman dat wij het citaat van Pascal niet zonder meer positief moeten waarderen. Het laatste woord is gegeven aan de arts Collin van de leprozerie, die verwacht dat er snel een medicijn zal komen zodat er geen verminkingen meer zullen zijn. De lijders aan lepra zullen genezen kunnen worden, voor Querry kwam genezing te laat.
Hoewel inEen opgebrand geval de lokale bevolking naar huidige maatstaven een wel erg summiere rol krijgt toebedeeld als culturele en politieke ander - zij zijn vooral patiënt, verminkt en knecht - werpen zij een twijfelachtig licht op de westerlingen die daar naar hun God zoeken, hun boete komen doen, hun verleden ontvluchten of zichzelf wensen te straffen. Querry, en wat mij betreft staat hij symbool voor het Westen, blijkt ongeneeslijk ziek te zijn, zij het dat Querry's ziekte mentaal is, maar de lokale bevolking kan genezen. Niet omdat ze ooit afstand zullen nemen van hun animistische geloof, maar omdat zij niet zoeken, misschien een consequentie van hun animisme.
Sarah inHet einde van de affaire zoekt eveneens, zij het anders dan Querry. Zij is getrouwd met een keurige, saaie ambtenaar, Henry, maar zij wordt verliefd op een schrijver, Maurice, die met haar in contact kwam omdat hij informatie nodig had voor een roman over leven en gewoontes van een ambtenaar.
Deze Maurice heeft trekjes van de architect Querry. Wat Querry over zichzelf beweert had ook Maurice over zichzelf kunnen zeggen: 'Zelfexpressie is nu eenmaal gevoelloos en egoĂŻstisch. Die vreet alles op, zelfs het zelf.'
Iets waar veel kunstenaars zich in zouden kunnen of misschien wel moeten herkennen: zelfexpressie als manier om het zelf kwijt te raken.
Maar zoals hij Querry daar niet mee liet wegkomen - de mentale rust die de wat zelfgenoegzame constatering van Querry veronderstelt blijkt een illusie -, zo laat Greene Maurice daar niet mee weg komen. Maurice verliest zich in Sarah, wordt ongelooflijk jaloers, uiteraard, maar niet de jaloezie brengt hem ten val. Hij verliest Sarah en daarmee naar zijn gevoel alles wat hij had aan een rivaal die sterker is dan hij. Op een dag verdwijnt Sarah en pas vele jaren later komt Maurice erachter waarom. De roman speelt zich gedeeltelijk af tijdens de Tweede Wereldoorlog, gedurende een romantisch rendez-vous vindt er een bombardement plaats op Londen waarbij Maurice wordt bedolven onder een voordeur. Sarah denkt dat hij dood is en ze doet een gelofte: als God hem laat leven zal zij haar man nooit meer ontrouw zijn. Maurice blijkt te leven en Sarah verdwijnt stilletjes uit zijn bestaan. Hij denkt dat er een ander is, een man op wie zij nu haar lust richt. Maar er is geen ander, er is alleen God.
Hartverscheurend
De passages waarin Sarah worstelt met haar God en met haar gelofte trouw te blijven, zijn, ook bij herlezing, hartverscheurend. 'Lieve God', schrijft ze in haar dagboek, U weet dat ik naar Uw pijn wil verlangen, maar niet nu.'
Zij beseft, net als dokter Collin, die zei 'dat het zoeken naar lijden en de herinnering aan lijden voor ons de enige manieren zijn om in contact te komen met het menselijk lot als geheel', dat er weinig anders op zit dan te verlangen naar lijden. Maar niet nu, voegt ze eraan toe. Zij is geen dokter Collin, ze is niet in Congo, ze geneest geen leprapatiënten, ze verlangt nog naar slechte menselijke liefde. Ze wil Maurice. En ze wil haar gelofte stand doen. Allebei wordt moeilijk.
Ze zoekt steun bij een professionele atheïst met een wijnvlek, maar zijn professioneel atheïsme maakt haar twijfelende geloof alleen maar sterker. De impasse - haar weigering om God te bedriegen en haar man te verlaten én haar onvermogen vrede te hebben met deze keus - doet een doodsverlangen in haar ontbranden. 'Lieve God,' schrijft ze in haar dagboek. 'Ik deug nergens voor. Ik ben nog altijd dezelfde slet en bedriegster. Ruim mij uit de weg.'
En God, barmhartig als hij is, verhoort dit laatste gebed.
Er zitten passages in deze krachtige roman die de sceptische lezer verwonderen, die misschien eerder op de kansel thuishoren dan in een roman, bijvoorbeeld als de dode Sarah wonderen verricht. Toch zou het incorrect zijn om Het einde van de affaire en iets mindere mate ook Een opgebrand geval als katholieke propagandamiddelen te beschouwen, daarvoor is Greene te ambigu.
Op de laatste bladzijde van Het einde van de affaire richt de ongelovige beroepsschrijver Maurice zich ook tot God: 'U hebt mij van genoeg beroofd, ik ben te moe en te oud om te leren liefhebben, laat mij voor altijd met rust.'
Het is niet goed voor ons om naar God te verlangen, zegt Greene, niet voor onszelf en niet voor onze omgeving. Wij moeten leren om daarmee op te houden.
Op dat punt doet hij mij denken aan een andere schrijver, hoe verschillend hun levens, temperamenten en boeken ook mogen zijn: Kafka.
In een brief aan Brod doet Kafka zijn beroemde uitspraak: 'Er is hoop, veel hoop zelfs, maar niet voor ons.'
Greene zegt: er is liefde, veel liefde zelfs, maar niet voor ons.
GRAHAM GREENE
Een opgebrand geval.
Vertaald door Peter Bergsman. De Bezige Bij, 320 blz., 24,90 euro (e-boek 12,99 euro). Oorspronkelijke titel: 'A burnt-out case'.
GRAHAM GREENE
Het einde van de affaire.
Vertaald door H.J. Scheepmaker. Xander, 256 blz., 15 euro (e-boek 6,99 euro). Oorspronkelijke titel: 'The end of the affair'.
Arnon Grunberg â–
Verberg tekst