'De wereld is u vast en zeker dankbaar dat u uw boeken altijd uw onverdeelde aandacht hebt geschonken, maar wij, uw kinderen, voelen jegens u geen enkele dankbaarheid, en ook niet jegens mama, trouwens, die altijd uw kant koos.'
Aldus Michael Mann, de jongste zoon van schrijver Thomas, in een brief aan zijn vader. Hij heeft net zijn oudere broer Klaus begraven, die zelfmoord heeft gepleegd. Thomas Mann is op dat moment bezig aan een lezingentour die hij niet wil onderbreken om de begrafenis van zijn oudste zoon bij te wonen.
Het is een sleutelscène uit De tovenaar (The Magician), waarin de Ierse schrijver Colm Tóibín via de romanvorm zijn visie geeft op een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw. Mann (1875-1955) is niet de eerste schrijver aan wie Tóibín een vuistdikke roman wijdt. Eerder schreef hij De meester (The Master, 2004), waarin hij zich verdiepte in Henry James (1843-1916). In dat boek focuste Tóibín o…Lees verder
'De wereld is u vast en zeker dankbaar dat u uw boeken altijd uw onverdeelde aandacht hebt geschonken, maar wij, uw kinderen, voelen jegens u geen enkele dankbaarheid, en ook niet jegens mama, trouwens, die altijd uw kant koos.'
Aldus Michael Mann, de jongste zoon van schrijver Thomas, in een brief aan zijn vader. Hij heeft net zijn oudere broer Klaus begraven, die zelfmoord heeft gepleegd. Thomas Mann is op dat moment bezig aan een lezingentour die hij niet wil onderbreken om de begrafenis van zijn oudste zoon bij te wonen.
Het is een sleutelscène uit De tovenaar (The Magician), waarin de Ierse schrijver Colm Tóibín via de romanvorm zijn visie geeft op een van de grootste schrijvers van de vorige eeuw. Mann (1875-1955) is niet de eerste schrijver aan wie Tóibín een vuistdikke roman wijdt. Eerder schreef hij De meester (The Master, 2004), waarin hij zich verdiepte in Henry James (1843-1916). In dat boek focuste Tóibín op een periode van vier jaar. Het ambitieuze De tovenaar begint in 1891 en eindigt in 1950.
Over zowel James als Mann zijn legio biografieën verschenen. Dat Tóibín daar twee fictiewerken aan toevoegt, heeft alles te maken met zijn persoonlijke fascinaties voor beide auteurs. Net als James en Mann worden leven en werk van Tóibín gekenmerkt door thema's als ballingschap, familierelaties en homoseksualiteit. Maar waar Tóibín zich 'openly gay' noemt, geldt voor James en Mann dat zij hun hele leven, op hun eigen manier, hebben geworsteld met hun seksuele geaardheid.
Thomas Mann heeft altijd nadrukkelijk het aura van de pater familias gekoesterd. Maar zijn biografen weten, zeker sinds de publicatie van zijn dagboeken in de jaren zeventig, dat achter dat schijnbaar onverstoorbare beeld een verscheurd mens schuilging. Tóibín voegt daar zijn eigen interpretaties en speculaties aan toe. Zo laat hij de jonge Thomas toegeven aan zijn homoseksuele verlangens. Totdat hij Katia Pringsheim ontmoet, dochter uit een gefortuneerde Joodse familie, in wie hij levenslang een begripvolle, koesterende, bekwaam regisserende echtgenote zal vinden. Het paar krijgt zes kinderen, onder wie de intelligente en eigenzinnige Klaus, Erika en Golo, die zich in seksueel en ander opzicht aanzienlijk vrijgevochtener zullen betonen dan hun vader.
Tóibín volgt in zijn roman de chronologie. Thomas - hij wordt in het boek consequent bij zijn voornaam genoemd - wordt geboren in een familie van graanhandelaren die hij uitvoerig zal beschrijven in zijn debuutroman Buddenbrooks (1901), waarmee hij op 26-jarige leeftijd onmiddellijk aanzien en geld verwerft. Daar ziet het overigens aanvankelijk helemaal niet naar uit. Zijn literaire ambities ten spijt, wordt hij naar een functie bij een verzekeringsbedrijf gedirigeerd. En waar het schrijverschap van zijn oudere broer Heinrich serieus wordt genomen, krijgt Thomas vooral hoon. De wedijver met een ambitieuze oudere broer is overigens nóg een overeenkomst tussen Mann en James, wiens broer William een grote reputatie had als psycholoog en filosoof.
Hoewel Thomas de naamgever is van deze roman - hij verwierf de bijnaam 'Tovenaar' door de goocheltrucs die hij voor zijn kinderen deed - is er veel voor te zeggen om de gehele familie Mann als de 'hoofdpersoon' te beschouwen. Met name zijn vrouw Katia wordt door Tóibín krachtig geportretteerd. Zij is de formidabele persoonlijkheid die Mann zijn hele leven terzijde staat, die begrip heeft voor zijn seksuele fascinaties. Tóibín laat Mann over haar mijmeren: 'Tijdens het diner stelde hij zich Katia naakt voor: haar blanke huid, volle lippen, kleine borsten, sterke benen. Met haar lage stemgeluid kon ze als ze sprak net zo goed voor een jongen doorgaan.'
Zo solide als zijn relatie met zijn vrouw is, zo gespannen zijn Manns verhoudingen met zijn kinderen. Hij mag dan als 'tovenaar' de spoken uit de nachtmerries van Klaus hebben verjaagd, met diezelfde Klaus (én met Erika, én met broer Heinrich) is hij voortdurend in botsing, zeker ook als het over de opkomst van het nazisme gaat. Thomas ziet het allemaal zo'n vaart niet lopen met de 'mislukte demagoog' Hitler. Als deze in 1933 alsnog aan de macht komt en Mann zich in Zwitserland vestigt, waakt hij ervoor zich openlijk tegen het naziregime uit te spreken: zijn boeken zouden uit de boekhandels worden gehaald, hij zou er niet meer in het openbaar kunnen spreken, zijn inkomsten zouden opdrogen. Hitler zal vast snel door zijn generaals worden afgezet.
Pas in 1936, als broer Heinrich het gruwelijke lot van de Joden al voorziet, begint Thomas zich echt tegen de nazi's uit te spreken. Maar zelfs als hij naar de VS is vertrokken en hem wordt gevraagd de situatie van de Joden bij president Roosevelt te bepleiten, wijst hij op het 'lastige parket' waarin Roosevelt zit, omdat er zo'n 'grote weerstand' is 'tegen het opvangen van vluchtelingen'.
Je zou als bezwaar tegen De tovenaar kunnen inbrengen dat het zich vooral richt op Manns persoonlijke leven en relatief weinig vertelt over de totstandkoming en inhoud van zijn werk, waarvoor hij tenslotte in 1929 de Nobelprijs ontving. Maar dat doet onrecht aan het feit dat Tóibín een roman heeft willen schrijven, en wel een met een heel specifieke invalshoek. Vandaar dat wél nadrukkelijk wordt stilgestaan bij het ontstaan van Dood in Venetië, dat bij verschijnen in 1912 vooral werd gezien als een kritiek op de decadentie. Bij Tóibín laten Manns bespiegelingen over de jongeman die hij bij zijn bezoek aan Venetië ontmoet, en die hem zal inspireren tot Tadzio, weinig aan duidelijkheid te wensen over.
De tovenaar is een roman over een man die vooral in zijn hoofd leefde, ook op seksueel gebied. Dat het niettemin een bevlogen en bij vlagen zelfs spannend boek is, zegt veel over Tóibíns literaire kwaliteiten.
****
Uit het Engels vertaald door Lette Vos. De Geus; 582 pagina's; € 25,99.
Verberg tekst