Ze is trots op haar runenspeldjes, kent een heel repertoire aan nationaal-socialistische liederen en is ervan overtuigd dat 'de moslims' Duitsland zullen overnemen. Halverwege de nieuwe roman van Bernhard Schlink (1944) ontdekt de keurige Berlijnse boekhandelaar Kaspar dat zijn pas gestorven vrouw een kleindochter had: Sigrun, een pienter meisje van een jaar of 14 dat is opgegroeid in een extreem-rechtse ecogemeenschap. Hij besluit toenadering te zoeken, een opa voor haar te zijn en hopelijk haar wereld te vergroten. Maar hoe?
Hoe ga je in gesprek met iemand die in een andere wereld lijkt te leven, die feiten ontkent en zich wentelt in het eigen gelijk? In hoeverre moet je begrip tonen voor de ideeën van de ander, om te voorkomen dat je die van je vervreemdt? Is de groeiende sociale kloof nog te overbruggen? Het zijn prangende vragen in Duitsland (waar de politie vorige maand nog 25 rechts-extremisten met coupplannen arresteerde), en niet alleen daar.
Schlinks benadering van de kwestie doet denken aan de recente roman van een andere Duitse bestsellerauteur: Onder buren van Juli Zeh. Linkse progressieveling uit de grote stad begeeft zich onder plattelanders met rechts-radicale denkbeelden en ziet zich geconfronteerd met eigen vooroordelen - dat idee.
Kaspar gruwt van wat hij ziet en hoort bij Sigrun thuis, van het portret van Rudolf Hess aan de muur en de grote woorden over de zuivere Duitse ziel. Tegelijk verbaast hij zich over de saamhorigheid onder de rechts-radicale dorpsbewoners, hun bewuste omgang met de natuur, hun menselijkheid. De blik van Kaspar is onvermijdelijk die van de buitenstaander, en die oppervlakkigheid houdt de verteller in stand: de hele biotoop heeft iets clichématigs, de personages krijgen nauwelijks reliëf. Vooral Sigruns vader Björn blijft een eendimensionale botterik.
Met een smoes over een niet-bestaande erfenis krijgt Kaspar Björn zover dat Sigrun, tegen een vorstelijke vergoeding, af en toe bij hem in Berlijn mag komen logeren (dan maar een extra hypotheek, denkt de boekhandelaar). Daar begint zijn missiewerk, met boeken, kunst en klassieke muziek. Soms waagt hij zich - voorzichtig - aan een discussie. Die gesprekken krijgen al snel iets moralistisch ('Er is maar één waarheid. Die is niet van jou of van mij, die is er gewoon, net als de zon en de maan'). De pogingen tot verheffing zijn aandoenlijk naïef.
Het zou allemaal vrij tenenkrommend zijn als Schlink niet de ruimte liet aan Kaspars getob en getwijfel. Hij hoort zichzelf praten, ergert zich aan zijn lafheid, vraagt zich voortdurend af of hij het meisje niet afschrikt, of haar juist te weinig weerstand biedt. Wat hoopt hij eigenlijk met Sigrun te bereiken? Wie denkt hij dat hij is? Schlink biedt geen echte antwoorden. Hij verlost Kaspar niet van zijn verwarring, zijn dubbelzinnigheid, en juist dat maakt deze roman interessant; de boodschap is stukken minder eenduidig dan bij Juli Zeh.
Dat komt ook door de opbouw van het boek: waar Zeh zich beperkt tot dat ene sociale experiment, trekt Schlink zijn verhaal breder. In de eerste helft van de roman komt de kleindochter helemaal niet voor. Pas na honderdvijftig pagina's hoort Kaspar van Sigruns bestaan. Een raadselachtige dood, een geheim manuscript, een lang geleden afgestane dochter - met veel vaart en suspense beschrijft Schlink wat er voorafging aan hun ontmoeting. Stilistisch zijn deze passages vaak op het randje: de ene keer uitleggerig, dan weer sentimenteel ('Waarom kon je niet wachten, Birgit?'). Maar vooruit, de man is in de rouw.
De voorgeschiedenis is niet alleen een excuus om een pakkend verhaal te vertellen. In zijn boeken plaatst Schlink het kleine en persoonlijke graag tegen de achtergrond van een onverwerkt Duits verleden (het bekendst is nog altijd zijn doorbraakroman Der Vorleser uit 1994, verfilmd met Kate Winslet in de hoofdrol). In De kleindochter krijgt dat verleden gestalte in Kaspars peinzende terugblikken op zijn huwelijk en de nagelaten papieren van zijn vrouw. De echo in het heden is onmiskenbaar.
Misschien wel de treffendste passages uit De kleindochter beschrijven de ontmoeting tussen Oost- en West-Duitse studenten tijdens de pinksterbijeenkomst in 1964 in Oost-Berlijn (zou de schrijver er zelf bij aanwezig zijn geweest?): een kortstondig, hoopvol moment van toenadering. 'West praatte in op Oost, Oost bestreed West, een op geroutineerde en verbeten toon gevoerde verbale knokpartij.' Ze luisteren nauwelijks naar elkaars argumenten, en toch lijkt er iets in gang gezet. In elk geval voor Kaspar en Birgit, die elkaar daar ontmoeten en verliefd worden.
Zij vlucht voor hem uit de DDR, maar zal nooit kunnen wennen aan het leven in het Westen. De kloof tussen hen blijft bestaan, al ontdekt hij dat pas na haar dood. Hadden ze elkaar dan maar beter uit de weg kunnen gaan? Voor Kaspar is het antwoord zonneklaar.
★★★☆☆
Uit het Duits vertaald door Marcel Misset. Cossee; 336 pagina's; € 24,99.
Verberg tekst