Na een opvallende passage in het Gentse Museum Dr. Guislain in 2009 bood het eveneens Gentse Caermersklooster afgelopen zomer onderdak aan een resem recente werken van de in 1952 in Belgrado geboren kunstenaar Goran Djurovic. Na een opleiding schilderkunst aan de Hochschule für Bildende Kunste Dresden in de jaren zeventig trok de man naar Berlijn, waar hij tegenwoordig nog steeds woont en werkt. Gevraagd naar zijn grootste inspiratiebronnen heeft Djurovic het over de controversiële ‘Scene Paintings’ van de Servische schilder en filmregisseur Mica Popovic (1923-1996), de donkere melancholische films van landgenoot Zivojin Pavlovic (1933-1998) en de bijzondere aandacht van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881) voor het falen en het lijden van de mens in veel van zijn verhalen: ‘Ik ben geïnteresseerd in het gemis, de mislukking. We zijn allemaal verliezers, maar behalve droefenis zit er veel schoonheid in het verlies’. Het is ook deze fundamenteel menselijke eenzaamheid en onze zoektocht naar enig houvast die overheerst in de mooi vormgegeven catalogus Prime Time, verschenen bij de gelijknamige tentoonstelling.
In zijn inleidende essay roemt kunstcriticus Eric Rinckhout Djurovic als de schilderende filosoof van het existentialisme anno 2013, die met zijn gemaskerde figuren het demasqué van de beschaving toont. De vale, ietwat onaardse personages zijn voortdurend op zoek naar een beginsel dat hun bewegingen goedpraat. Het zijn stille getuigen van een onbestemd groter geheel waarin echt contact overbodig wordt gemaakt: ‘Nog voor de schilder zijn figuren vereeuwigde, stonden ze al stil, zaten ze gevangen in hun starre werkelijkheid’. Behalve aan een uitzonderlijk oog voor de traditie in de schilderkunst, schrijft Rinckhout Djurovic’ vermogen om deze onbepaaldheid zo genadeloos weer te geven, onder meer toe aan diens respectvolle omgang met zijn materiaal. Net als de oude meesters werkt deze kunstenaar voornamelijk op doek op paneel en gebruikt hij hierbij af en toe tempera, waardoor de geschilderde resultaten veel doffer van aard zijn. ‘Nu eens zit de heldere verstilling van Vermeer erin, dan weer de korrelige donkerte van Rembrandt of de duistere levensvisie van Goya,’ aldus Rinckhout.
Met door vreemde mensen bevolkte grauwe kantoorlandschappen, lamlendige menselijke popjes gehanteerd door immense onzichtbare handen en rijen toeschouwers die zich in vreemdsoortige ruimtes lusteloos zitten te vergapen aan onbestemde witte vierkanten, zijn de afgebeelde thema’s nadrukkelijk van deze tijd. Al ziet schrijver en essayist Bernard Dewulf in zijn lyrische bijdrage ‘Als verstarde motten’ ze slechts als aanleiding voor een veel ouder verhaal waarmee Djurovic het geheugen van de schilderkunst centraal wil stellen. Dewulf plaatst de schilder zelfs in het rijtje Rembrandt, Vermeer, Goya en Hopper, kunstenaars die ten volle beseffen dat licht en ruimte de anekdotiek van de geschiedenis kunnen ontstijgen. Vaak lijkt het, aldus de essayist, of het licht in Djurovic’ werk zelf aan het schilderen is geslagen.
Alleen al in deze catalogus zijn ruim negentig werken opgenomen, het grootste gedeelte ervan geschilderd in de periode 2012-2013. Dat zijn uitgebeelde wereld uitentreuren is vervuld van mistroostige raadsels waarin de mens regelmatig in verdwaasde vervoering naar de eigen contouren zit te gapen of zich wezenloos overgeeft aan de herhaling van een reeks absurde activiteiten, is zowel de sterkte als de zwakte van Djurovic’ werk. Na langdurige blootstelling aan zijn beeldtaal wordt de boodschap erachter nogal snel drammerig en vloeit het elan van de doeken even snel weg. Afgezien van de heel summiere biografie en de wat bevreemdende verzen van Ulrich Busch op het einde van de catalogus, valt aan deze uitgave verder weinig aan te merken.
[Bjorn Verlinde]
Verberg tekst